Strompelend met zere voeten, de mijter scheef en op één oor,
Niet van willen, maar van moeten, liep Sinterklaas de straten door.
De kadootjesjacht was aangebroken en Sint liep zijn benen stijf,
Diep in zijn mantel weggedoken liep hij Piet tegen het lijf.
"Ach Piet," sprak Sint, "doffe ellende, negen dagen loop ik al.
Aan mijn lijden komt geen einde, het lijkt een grote vrije val.
Ik ontwijk met doodsverachting brommers, scooters en zo meer,
En mijn schimmel kreeg een boete wegens poepen in 't verkeer!
Vooral de jeugd is niet te harden, nee vriend, die begrijp ik niet,
Kijk, mijn kostuum is aan flarden en ze roepen "travestiet!"
"Een week ben ik al niet gewassen," zei de Sint en lachte zuur,
"Ik kreeg net een paar oude jassen en een kroketje uit de muur.
Het wagentje waar ik mee loop,
Dat is er een van Albert Heijn,
Ze zijn voor vijftig cent te koop,
Dat scheelt wel een hoop sjouwchagrijn!
Maar ik voel me, beste makker, zo afgemat en bloedeloos.
Ik blijf nu niet meer langer wakker, ik kruip een uurtje in mijn doos.
De eerbied hield mij vroeger staande, men vertrouwde op mijn goede hart,
Maar 't paradijs waar ik mij in waande heeft mij nu totaal verward.
Zodoende Piet, neem mij niet kwalijk.
Het is daarom dat ik nu bedank,
Mijn taak die loopt ten einde dadelijk.
Ik ga met pensioen en aan de drank!"

Waardering: 5.23 met 120 uitgebrachte stemmen
Dit gedicht is ingezonden door Dorinda

Volgende gedicht: Ieder jaar iets nieuws bedenken, wordt nooit een sleur
Vorige gedicht: Toen ik net op mijn lijstje keek
Terug naar de lijst met ingezonden gedichten
Sinterklaasgedichten zoeken op trefwoord